In opdracht van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat hebben KPMG en Nyenrode onderzocht hoe de (h)erkenning van sociale ondernemingen kan worden gestimuleerd. Lees hier de inhoudelijke reflectie op het rapport.  Op 30 april jl. heeft Staatssecretaris Mona Keijzer het eindrapport van het KPMG-Neyenrode onderzoek, stimuleren van (h)erkenning van sociale ondernemingen, naar de tweede…

Inhoudelijke reflectie op het eindrapport van het KPMG-Nyenrode onderzoek

In opdracht van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat hebben KPMG en Nyenrode onderzocht hoe de (h)erkenning van sociale ondernemingen kan worden gestimuleerd. Lees hier de inhoudelijke reflectie op het rapport. 

Op 30 april jl. heeft Staatssecretaris Mona Keijzer het eindrapport van het KPMG-Neyenrode onderzoek, stimuleren van (h)erkenning van sociale ondernemingen, naar de tweede kamer gestuurd. Het rapport vormt een van de pijlers onder haar integrale plan tot stimulering van sociale ondernemingen in Nederland, wat deze zomer bij de tweede kamer zou moeten liggen. 

Het rapport trekt heldere conclusies:​​​​​​​
Er is een duidelijke behoefte aan (h)erkenning. 
Twee opties voldoen aan deze behoefte én hebben een hoge acceptatie; een BVm en het wettelijk verankeren van de Code Sociale Ondernemingen. 
In deze beide opties bestaat de mogelijkheid om een ‘m ‘ toe te voegen aan de handelsnaam van de onderneming en wordt deze dus zichtbaar  in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid, en kosten en baten van deze varianten lijken te overzien.

Daarmee geeft het rapport een duidelijk antwoord op de onderzoeksvraag. Het rapport stelt voor om beide opties verder uit te werken. 

Deze conclusies liggen geheel in lijn met de eerdere onderzoeken van de SER (2015), Social Enterprise NL (2016), de Universiteit van Utrecht (2019), en de OESO (2019). Onderzoeken in de andere landen in Europa komen tot vergelijkbare richtingen.

Wat houden deze opties in?
Als je de hoofdconclusie leest lijkt het kiezen tussen twee precies gedefinieerde opties, maar dat is niet het geval. Er zijn nog heel veel keuzes te maken bij de invulling. 

In het onderzoek zijn de respondenten in een online vragenlijst zes opties voorgesteld die een MKB-ondernemer zonder juridische bagage ons inziens niet echt kan doorgronden. Een deel van de verschillen ligt in de wijze waarop een optie juridisch wordt gerealiseerd, niet zozeer in hoe een ondernemer het zal ervaren. Het verschil tussen een BVm-light en het Wettelijk verankeren van de Code Sociale Ondernemingen met Status bijvoorbeeld is echt voor fijnproevers. Wij hechten dan ook niet veel waarde aan de beperkte verschillen in acceptatiegraad die naar voren komen tussen vier gepresenteerde varianten BVm, BVm-light, Wettelijk verankeren van de Code Sociale Ondernemingen met status en Wettelijk verankeren van de Code Sociale Ondernemingen (dus zonder status, waarmee de vermelding bij de handelsnaam en in het handelsregister wordt bedoeld). 

Hoe zwaar moet een Nederlandse BVm worden?
Het maken van keuzes en daadwerkelijk invullen van een BVm die past bij Nederland (voor het wettelijk verankeren van de Code geldt in zekere mate hetzelfde) moet eigenlijk nog beginnen. Het onderzoek van de Universiteit van Utrecht kwam tot de conclusie dat een ‘light’ variant, die een beetje lijkt op de Franse Société a mission, voor Nederland het meest voor de hand zou liggen. De optie BVm zoals die in het onderhavige onderzoek wordt beschreven leunt in de richting van de Engelse Community Interest Company (CIC), dus met een stevige en harde dividendbeperking.  Als wordt gekozen voor een BVm met dividendbeperking moet nog worden bepaald hoe groot die beperking dan moet zijn. Als wordt gekozen voor een BVm zonder dividendbeperking, dan zijn er nog grote vragen te beantwoorden die bepalen hoe lightdeze dan is. Hoe wordt dan gekeken naar het financieel beleid ? Welke minimale eisen aan transparantie zullen gelden ? Krijgen stakeholders een formele positie, en zo ja, hoe dan? Dergelijke keuzes bepalen hoe een ondernemer het instrument zal ervaren. 

Dividendbeperking
De keuze voor wel of geen dividendbeperking moet niet licht worden gemaakt. Het introduceren van een substantieel materieel nadeel voor de verschaffers van risicodragend kapitaal zonder dat daar iets tegenover staat zal de adoptie sterk kunnen beperken. Tevens brengt het flink meer administratieve lasten en -controles met zich mee. De Engelse CIC heeft wel een goede adoptie maar die kent dan ook materiële voordelen voor ondernemers in het semipublieke domein. In onze notitie uit 2016 kwamen we dan ook tot de conclusie dat een dergelijke keuze niet te maken is zonder een duidelijke achterliggende politieke intentie. Als het instrument met name is bedoeld voor de groeiende huidige brede populatie sociale ondernemingen zonder verdere stimuleringsmaatregelen, dan ligt een harde dividendbeperking nu niet voor de hand. 

Open of gesloten normen
Het KPMG rapport leunt op verschillende plekken naar vaste kaders. Om te bepalen welke missies toelaatbaar zijn als “maatschappelijk” wordt geopperd om dit te beperken tot de ANBI-categorieën, die dan worden uitgebreid met twee nieuwe categorieën; arbeidsparticipatie en mensenrechten. Op het eerste gezicht lijken bedrijven in bijvoorbeeld korte voedselketens, circulariteit en buurtbedrijven daarmee buiten de boot te vallen. Ook komt de vraag naar voren of de ANBI-regels dan ook worden verbreed voor de goede doelen waarvoor ze bedoeld zijn. Meer onderzoek naar de consequenties en werkbaarheid is nodig.

Kaders zoals keurmerken zijn het eind van een innovatie. Als alles is uitgekristalliseerd kan het in regels worden vervat en daarmee staat het dan ook vast, en is het in de praktijk moeilijk weer te bewegen. Sociaal ondernemers zoeken juist nieuwe creatieve oplossingen voor maatschappelijke problemen en verhouden zich moeilijk tot boeken met regels. Het juiste doen en de regels volgen is vaak niet hetzelfde. Bij sociaal ondernemers passen open normen die worden ingevuld in de processen, dus het meten van impact en in gesprek met stakeholders verbeteren. Uitgaan van vertrouwen en bijdragen aan vertrouwen. Een zeer hoge mate van transparantie is daarvoor een fundamentele voorwaarde. 

Hoe verder ?
Hopelijk beëindigt het rapport de discussie over de wenselijkheid en haalbaarheid van een wettelijk instrument voor de herkenning van sociale ondernemingen die in 2015 door de SER is geagendeerd. Het is tijd voor een gesprek over de invulling die past bij Nederland. 

Wij willen graag pleiten voor het instellen van een expertgroep die de grote inhoudelijke keuzes op een rijtje zet en daar een eerste richting in kan geven, waarna de politiek gebalanceerde keuzes kan maken.

Vervolgens kan op hoofdlijnen een juridische uitwerking worden gedaan. Hoe is toezicht geregeld en wie kan bij welke rechter terecht om de bestuurders aan te spreken op hun beleid?  Welke procedures gelden voor een onderneming die afstand wil doen van de status? Etc. 

Wij kijken vol verwachting uit naar het inhoudelijke gesprek en de benodigde politieke keuzes.