Dit column is geschreven door Maurice Specht, onafhankelijk onderzoeker, schrijver en doener. De column is gebaseerd op een beschouwing die Maurice eerder gaf tijdens de bijeenkomst ‘elke wijk verdient een bewonersbedrijf’. Een filosofische reflectie op de interactie tussen bewonersbedrijven en onze overheidsorganisaties.

Column: stotterend voorwaarts

Share this page:

Dit column is geschreven door Maurice Specht, onafhankelijk onderzoeker, schrijver en doener. De column is gebaseerd op een beschouwing die Maurice eerder gaf tijdens de bijeenkomst ‘elke wijk verdient een bewonersbedrijf’. Een filosofische reflectie op de interactie tussen bewonersbedrijven en onze overheidsorganisaties.

Stotteren en schuren

De wijken staan opnieuw in de belangstelling en iedereen kijkt ook nadrukkelijk naar wat burgers zelf kunnen doen. En dan niet alleen in de vorm van leuke projecten, sympathieke initiatieven of innovatieve pilots. Nee, er wordt nadrukkelijk gezocht naar hoe bewoners zelf en in samenwerking met partners in de wijk maatschappelijke vraagstukken op kunnen pakken in ondernemende vorm. Daar komen de bewonersbedrijven om de hoek kijken. Samen met zo’n 20 deelnemers spraken we hier een middag geanimeerd over. 

Bedacht was dat het gesprek op drie niveaus zou plaatshebben: het strategische, het programmatische, en het praktische. Die gesprekken volgden ook, maar daar bleef mijn aandacht niet hangen. Het waren de tussenzinnen, de half-afgemaakte haperingen en de niet uitgesproken zaken die me aan het denken zetten. Wat gebeurt er achter dat stotteren en schuren van ons spreken? Wat licht hier op, zo stelde ik mijzelf de vraag. Ik denk het volgende: bewonersbedrijven zijn niet alleen maar aaibare lokale praktijken die hun plek zoeken binnen onze beleidskaders. Nee, zo is mijn overtuiging, ze stellen ons fundamentele vragen op het gebied van ethiek, politiek en economie. Laat ik dat wat toelichten.

Verschil maken

Bewonersbedrijven zijn extreem geworteld in de lokale context. Ze komen voort uit de mensen, de vraagstukken en de middelen die lokaal voorhanden zijn. Dat betekent dat wat in de ene wijk werkt, in de andere wijk niet per se het geval is. Maar ook dat wat in de ene wijk opgepakt wordt, in de andere wijk niet gevoeld wordt als een probleem wat aandacht vraagt. In beleidstermen uitgedrukt zijn bewonersbedrijven daarmee van zichzelf en in wat zij doen onvervalst maatwerk. Dat maakt ze betekenisvol en krachtig, maar roept vanuit de overheid geredeneerd ook een ethisch vraagstuk op. Want hoeveel verschil kan je als overheid toelaten? Bewonersbedrijven zijn ongelijksoortig in hun aard, in hun manier van werken en in hun manier van doen. Maar daarmee laat het zich lastig verenigen met een bureaucratische organisatie waarvan (rechts)gelijkheid een centraal uitgangspunt is. Als we bewonersbedrijven een plek willen geven in onze samenleving, doet zich daarmee dus een ethisch vraagstuk voor: hoeveel en wat voor verschil of ongelijkheid geven we bewust een plaats in onze samenleving. 

Een bestuurder die bereid is te accepteren dat het mogelijk mislukt, dat dingen niet kloppen maar wel goed zijn, en daar dan publiek verantwoording voor afleggen. Daarvoor te strijden om te zien hoe je de ontstane praktijk passend maakt. Dat is geen vorm van achteraf goedpraten, dat is een praktijk bestaansgrond geven. Dat geeft het inzetten op bewonersbedrijven dus ook een politiek karakter en niet alleen een beleidsmatig of programmatisch karakter.

Maurice Specht

Ongepast met dekking

Dat bewonersbedrijven verschil maken betekent dat ze, vanuit een overheid gezien, ongepast zijn of ongepaste dingen doen. Niet in morele zin, maar het past niet binnen hoe onze organisaties zijn ingericht. Het past niet in de taal die we gebruiken. Het past niet in onze financieringschema’s, in de hokjes die wij zelf, ooit, met goede bedoelingen hebben bedacht. Die goede bedoelingen zijn nu gestold in vaste kaders. Kaders die knellen voor wat we zien of willen doen ontstaan. De vraag is dus: kunnen wij weer los komen van die kaders en kunnen we weer vertrekken vanuit die hedendaagse goede bedoelingen? De suggestie werd vandaag gewekt dat je zou kunnen proberen die kaders aan de voorkant te ontwerpen. Ik denk dat dat gedoemd is te mislukken. De praktijk is weerbarstiger, complexer en verrassender dan we ons vooraf voor kunnen stellen. De enige optie lijkt mij daarom het ongepaste ontdekken met politieke dekking. Gedurende de dag werden wel vaker bestuurders aangehaald die ergens voor gingen staan. Een bestuurder die bereid is te accepteren dat het mogelijk mislukt, dat dingen niet kloppen maar wel goed zijn, en daar dan publiek verantwoording voor afleggen. Daarvoor te strijden om te zien hoe je de ontstane praktijk passend maakt. Dat is geen vorm van achteraf goedpraten, dat is een praktijk bestaansgrond geven. Dat geeft het inzetten op bewonersbedrijven dus ook een politiek karakter en niet alleen een beleidsmatig of programmatisch karakter. 

Marx en Mike

Als we het hebben over bewonersbedrijven, moeten we het ook over de lokale economie hebben. We hebben het hier namelijk over een eigenstandige economische entiteit, welke een ingewikkelde waarde aan zijn omgeving toevoegd. Om dat duidelijk te maken roep ik de hulp in van twee eminente economische denkers: Karl Marx en Killer Mike. 

De eerste legde ons al lang geleden uit dat er een scheve relatie is tussen degene die waarde maakt en wie het geld krijgt. Of anders uitgedrukt: door arbeid ontstaat financiële meerwaarde, de waarde die loonarbeid toevoegt aan de productie, boven de waarde die als loon wordt uitgekeerd. Bewonersinitatieven en bewonersbedrijven zijn heel goed in staat om waarde te genereren, maar ze zijn slecht in staat om daar de financiële vruchten van te plukken. Laat ik dat aan de hand van een voorbeeld toelichten. Ik ben een van de initiatiefnemers van Leeszaal Rotterdam West. Een volledig door vrijwilligers gerunde publieke ontmoetingsplaats rond taal, literatuur en verbeelding. Vijf dagen in de week geopend voor alledaags gebruik en het meenemen van boeken en daarnaast met een rijke culturele programmering. Voor een onderzoek rekenden we ooit uit wat de waarde is van wat wij in een jaar doen. En dus telden we het aantal bezoekers, het aantal vrijwilligersuren, de boeken die we weggeven, de culturele programma’s die we organiseerden en zo nog wat eenvoudig te tellen zaken. Aan al die aantallen koppelden we vervolgens een onderbouwde financiële waarde. Zo waardeerden we een vrijwilligersuur op basis van getallen van de belastingdienst op €4,50 per uur; elk meegenomen boek op €0,50, enzovoorts. We kwamen tot de conclusie dat we op basis van een jaarbegroting van €39.549 een waarde genereerden van €315.085. In termen van Marx dus een enorme meerwaarde. Maar de grote vraag is, waar slaat die meerwaarde neer? Zo lang wij geen koppeling weten te maken tussen de waarde die bewonersbedrijven produceren en financiële stromen zal het altijd moeilijk en marginaal blijven. Zal er altijd weer bijzonder geld vrijgemaakt moeten worden uit potjes, in plaats van uit reguliere geldstromen. Een complicerende factor is nog dat er nu vaak waarde wordt gegenereerd met geld vanuit één domein (zeg het sociale domein) en dat een deel van de waarde ontstaat op een ander domein (zeg het domein van veiligheid). Of nog ingewikkelder, bij niet-overheden zoals zorgverzekeraars. Alleen wanneer we koppelingen weten te leggen tussen deze waardestromen en bijpassende geldstromen, kunnen bewonersbedrijven krachtige en zelfstandige economische entiteiten worden.  

Een andere manier om naar ditzelfde vraagstuk te kijken leerde ik van rapper Killer Mike. Hij is een van de twee leden van de politiek geëngageerde rapformatie Run The Jewels en één van de krachtigste stemmen tijdens de Black Lives Matters demonstraties in Atlanta in 2020. Een jaar hiervoor bracht hij op Netflix de serie Trigger Warning uit. Hierin bespreekt hij op geheel eigen wijze onderwerpen waar zwarte gemeenschappen mee worstelen. De eerste aflevering gaat over ‘living in the black economy’. Mike onderzoekt of het mogelijk is om gedurende 3 dagen alleen maar producten te kopen gemaakt door en van bedrijven in bezit van zwarte eigenaren. Aanleiding hiervoor, en daar gaat het me hier om, is een onderzoek wat stelt dat een dollar gemiddeld 28 dagen rondgaat in Aziatische gemeenschappen voordat deze naar een andere gemeenschap gaat. Voor witte gemeenschappen is dat zo’n 21 dagen. Voor zwarte gemeenschappen geld een andere eenheid, want daar duurt het maar 6 uur voordat het geld de gemeenschap verlaat. Geld stroomt dus met een ongelofelijke snelheid dóór, maar vooral ook weer úit zwarte gemeenschappen. Geld krijgt daarmee geen tijd om meerwaarde te genereren binnen deze gemeenschappen voor ze haar weer verlaat. Wat volgt is een hilarische en pijnlijke 3-daagse zoektocht die ik je van harte kan aanbevelen. Waar het me om gaat is dat bewonersbedrijven, als we ze als serieuze economische entiteit gaan behandelen, ervoor kunnen zorgen dat dezelfde euro langer kan renderen in onze wijkgemeenschappen. 

Bewonersbedrijven zijn potentieel heel waardevol. Zij maken verschil. Maar dat kunnen zij alleen als we de ethische, politieke en economische vragen die zij opwerpen serieus nemen. Doen wij dit niet, dan zal het voor de bewonersbedrijven altijd een worsteling blijven om te overleven; zal het voor overheden altijd een worsteling blijven om ze een plek aan tafel te geven; en zal het voor wijken altijd lastig blijven om zelfstandig te floreren. Laten we daar niet voor weglopen. Maar ga bewust aan de slag met dat wat we nu zien oplichten in haperingen en tussenzinnen. Even niet uit je woorden komen, stotteren, is geen probleem. Het is het teken dat je iets betekenisvols op het spoor bent. 

Disclaimer: deze column is een lichte bewerking welke ik ter plaatse bedacht. Dat verklaart misschien haar wat ruwe karakter. Mijn bedoeling was vooral om aan het einde van een dag met elkaar gepraat te hebben de zaken open te breken, scherp te stellen en ook ietwat te provoceren. Zodat het denken door zou gaan.

Over de schrijver: Maurice Specht is zelfstandig onderzoeker in woord en daad. Hij is gefascineerd door hoe mensen zelf en samen vormgeven aan de stad om zich heen. Hij schreef onder meer over sociaal ondernemerschap, de totstandkoming van een door vrijwilligers gerunde Leeszaal en het Right to Challenge in Rotterdam. Daarnaast is hij mede-initiatiefnemer van de Leeszaal en bouwt hij letterlijk mee aan een nieuwe publieke plek (Buitenplaats Brienenoord) op het Eiland van Brienenoord.

Eerder schreven we een terugblik over de bijeenkomst ‘elke wijk verdient een bewonersbedrijf. Lees de terugblik. 

Later in het jaar organiseren we een vervolgbijeenkomst voor beleidsmakers. Wil je daarvoor worden uitgenodigd, laat dit Jorien (jorien@social-enterprise.nl) weten.